Eigen werk

Opgetekend rond m’n 29e tijdens wat ik achteraf mijn ‘spiritueel ontwaken’ noem.

 

Marionet
aan onzichtbare draden
dans de dans
de mooie, ong’looflijke
waarvan je niet weet dat hij bestaat

Mocht je ontwaken
doe maar geen moeite:
kijk naar jezelf
en geef je maar over
aan je dans
de mooie, ong’looflijke
waarvan je nu weet
dat jij hem danst

 

—ooo—

Door onzichtbare handen
voortgestuwd van huis naar huis
mensen verschijnen, verdwijnen weer
geven ons vruchten mee
die we zelf ooit gezaaid
Rustloze geest, die verder wil, moet
de opdracht vervullen, die hij zichzelf gaf
Met de kracht in ons binnen
dat ondoofbaar licht
vervullen we vredig ons leven

 

—ooo—

Terwijl ik naar de mensen kijk
de wereld beschouw en ‘t leven
schuift er een and’re werk’lijkheid door
een saamzijn zonder grenzen
vissen onder water die
verbonden door de natte stroom
elkaars gelijke zijn
In stilte en gewichtloosheid
in leegte, in het zijn
zo dansen wij de rondedans
gaan in elkander op
Een weten dat dit schijn slechts is
illusies van de wereld
die wij geschapen, uitgezocht
te leren lief te zijn
Een onbenoembaar band ons bindt
alles doordringt en ook omvat
een sfeer der zielen
lichtend mooi
in witkleur glanzend, stralend
Geen leed geschiedt noch ongeluk
‘t is puur om ons te lout’ren
te leren af te staan
te lossen op in het bestaan
wat zo verschrikkelijk schoon en mooi
dat wij het liefst voor vluchten
Toch voelen vaak wij gene wereld
verborgen stilte, leegte
die in ons, om ons, door ons heen
en die mij zulk vertrouwen schenkt
dat ik noch bang, verdrietig

 

—ooo—

De lichtdrager

Er was eens een lichtdrager die altijd een klein vlammetje in een kom bij zich droeg. Ook had hij een bijl waarmee hij hout kon hakken om het vuurtje te voeden zodat het nooit uit zou doven. In zijn tijd waren er veel mensen die het licht niet kenden. Ze woonden in hun duistere hutjes, die nauwelijks raam noch deur hadden. Daardoor waren de mensen in hun kleine huizen vaak bang, omdat ze allerlei enge en angstaanjagende spoken vermoedden in de hoeken en onder het bed. Sommige mensen waren zo uitgeput van hun angsten, dat ze besloten, naar de lichtdrager -die zelf een zwerver was – toe te gaan. Als je hem echt nodig had, kon je erop aan dat hij op dat moment als bij toeval langs zou komen. Dan gaf deze lichtdrager je twee stenen in handen en legde je uit, hoe je een vuurtje daarmee kon ontsteken. Vriendelijk en geduldig hielp hij de mensen erbij, alsof de tijd niet bestond. Ook gaf hij de ander een kommetje, dat precies zo was als zijn eigen, waar het vlammetje in kon vertoeven. Met dat lichtje in het aardewerk gingen de mensen dan heel bang, maar ook weer moedig, hun woonstee binnen. De lichtdrager wachtte buiten, en ook al werd het donker, kon je zien, dat hij er was, buiten wachtend. In de meeste gevallen begonnen de mensen nu pas goed echt bang te worden, omdat ze zoveel dansende demonen, draken en gedrochten aan de binnenmuren zagen. Dat kwam, omdat hun lichtje nog zo klein en kwetsbaar was, zodat het zelf een beetje zenuwachtig flikkerde en sidderde. Sommige mensen voer de schrik in hun lijf en ze bliezen spoedig het lichtje weer uit. Anderen weer keken naar de verschijnselen en zagen, waar ze vandaan kwamen. Dan vrogen ze de lichtdrager, hun hout te leren hakken, opdat hun armzalig hutje feestselijk verlicht kon worden en ze de boel grondig konden opknappen. En hele enkele besloten, nadat ze hun huis in een fonkelend paleis hadden omgetoverd, hun vertrek helemaal te verlaten en zelf lichtdrager te worden. Want als je het vuur werkelijk liefhebt, ga het het licht dienen. Dan heb je ook geen eigen huis meer nodig, maar ben je overal thuis.

 

—ooo—

Paradijsvogel

Er was eens een eitje. En in dit eitje zat de mooiste vogel van de wereld. Zijn veren straalden en schitterden in alle kleuren van de regenboog. Maar – stralen en schitteren zijn eigenlijk niet de goede woorden, want het diertje zat nog in het ei en had de zon nog nooit gezien. En omdat het ei van binnen ook al zo prachtig was, parlemoeren en heel gaaf afgewerkt, had de vogel geen zin, om het kapot te maken. Waarom zou ik dit kunstwerk kapot maken, dacht hij bij zichzelf. Want hij wist niet, dat het de bedoeling was, andere wezens zijn eigen mooie kleed te laten zien. Ja, hij wist niet eens, hoe schoon hij was!

Op een dag of een nacht (als je in een ei zit maakt dat niet zoveel uit) werd er van buiten geklopt. ‘He, jij daar binnen, ik zou graag met je willen spelen’, riep een stem. ‘Nee hoor, dat kan niet’, riep de vogel terug, ‘ik zou mijn huisje kapot moeten maken om je binnen te laten, en dat mag niet’. En de vogel had weer rust en stopte zijn kopje tussen de vleugels. Wat een onruststoker, dacht hij bij zichzelf, en viel in slaap.

Een andere keer was er opnieuw een stem. ‘Hoi, hallo, heb jij daar in je eitje zin om wat regenwormen te smullen?’ ‘Oh nee’, riep de vogel geschrokken, ‘dan zou ik mijn huisje kapot moeten maken, en dat mag niet. Bovendien heb ik helemaal geen trek’. En de vogel had weer rust en viel met grommende maag in slaap.

En er was een derde keer een stem van buiten. ‘Oh wat een mooi eitje, wat prachtig toch! Zou het van binnen ook zo mooi zijn?’ De vogel werd nieuwsgierig en antwoordde: ‘Ik wist niet dat het ei van buiten zo mooi was, maar van binnen is het echt een paleis’. ‘Mag ik een kijkje nemen dan?’ En zonder na te denken zei onze held: ‘Voor deze ene keer’, en hakte een gaatje in de schil. Toen hij zag wat hij zo overhaast gedaan had schrok hij heel erg. ‘Het is kapot, het is kapot, ik heb mijn eitje zelf kapotgemaakt!’ En hij begon erbarmelijk te huilen, en de tranen stroomden over zijn veren die voor het eerst de zon mochten zien. En de zon droogde zijn tranen.

 

—ooo—

 

De oude man
met de nieuwe ogen
ligt op zijn bed
zijn sterfbed
Warmte en vrede
desemt hij uit
hij kijkt in het rond
naar de bloemen naast bed
naar gezichten en hoofdjes
die zich om hem heen
in een kring verzameld
Hij raakt aan met zijn handen
en wordt aangeraakt
en de zon speelt haar spel
in zijn schitterende ogen
die de laatste keer
de illusie aanschouwen
de bovenwereld, schijnwerkelijkheid
met daaronder het ware zijn
Hij aanschouwt schone zielen
kijkt recht in hun hart
vergeeft ze de tranen
van’t afscheid dat moet
En golven van liefde
van licht, lucht en zang
doorstromen de kamer
doorpolsen het ruim
de liefde te groot
om in’t lichaam te blijven
dijt uit, maakt zich vrij
en verspreidt zich alom
Laat achter wat stof
door de jaren gevormd
een huis dat te klein
om alles te vatten
dat verlaten wil worden
om verder te gaan
En de bloemen naast bed
witte rozen in knop
springen open en went’len
zich binnenste buiten
geboorte en dood
in’t zelfde moment
waar veel mensen omheen
slechts de helft van bezien
De krachteloosheid van die
die er sterft
slechts de helft van het zijn
van de kracht die er is
voorbij alle schijn
waar zonder een rust
het leven hervat
gaat de grootste verwachting
te boven
Vertrouwen in’t zijn
in de kracht die er is
in de harten der mensen
in de kern van de ziel
Zo vervult zich de kamer
met verdovende stilte
die elk begrip
te boven gaat